maandag 16 september 2013

Ka is boventallig

Vandaag, op de dag dat ik, na een onaangename break van een paar maanden, weer fulltime aan de slag ging, kreeg ik een telefoontje dat mijn leven in een klap veranderde. Ik ben boventallig. Teveel. Ik moet eruit. De laatste tijd hoorde ik niet anders. “Ja joh, zij van nummer 16 is boventallig verklaard. Wist je dat al?” Nee. Wat vervelend voor haar van nummer 16. En hopsa, ik ging weer verder met het schillen van mijn aardappels. Boventallig. Het zei me zo weinig.

Sinds vandaag ben ik ervaringsdeskundige. Ik heb zo’n telefoontje gekregen. Zo eentje waar je hart heel snel van gaat kloppen. De tranen in je ogen springen. Je hoofd ontploft. Jeetje.

Toen ik het hoorde, was ik thuis. Godzijdank. Alleen zijn en het slechte verhaal alleen verwerken, was wat ik wilde. De geruchtenstroom kwam op gang. Mijn telefoon bleef gaan. Met mij kregen veertien anderen ook dit slechte nieuws te verwerken. ’s Ochtends had ik het slecht. Ik was bezig met de deadline van de krant, en plichtsgetrouw als ik ben, vond ik dat ik mijn krant moest afmaken. Het zou verdorie mijn laatste zijn! Het moment dat ik de laatste punt intikte naderde. Ik slikte. Zag de punt op het computerscherm verschijnen. Punt. Uit.

Ik leunde achterover op mijn stoel. Nam een bak koffie. Warmde mijn koude handen. Wat een finale. Ik voelde. Wat deed dit met mij? Ik had geen collega’s meer. Mijn verhalen in de buurt zouden niet meer in de krant verschijnen. Als mensen geïnteresseerd vroegen wat ik deed, kon ik niet meer trots zeggen dat ik voor de krant werk. Verhalen schrijf. Ik was Ka Werkeloos. In between jobs. Dat klonk misschien beter.



Maar die verhalen kon ik misschien wel blijven schrijven. En was het niet zo dat elk einde de geboorte van een nieuw begin was? Bovendien zou alles open liggen. Als een soort lente die in de lucht hangt. Ik zou op mijn gemak eens gaan bedenken wat ik wil. Wat ik kan. Wie mij kan helpen. Ik hoefde niet meer zo allejezus vroeg op zodat ik om half zeven ’s ochtends fris en vrolijk achter mijn bureautje zat. Niet meer voor de hele goegemeente koffie te halen. Ik werd dan wel bruut uit mijn comfortzone getrokken, maar misschien was dat juist wel heel goed. Ik moest weer in actie komen. Mijn netwerk aanspreken. Zoeken. Kijken. Vinden.

Ik besloot eerst het snot voor mijn ogen te spinnen. Dat had mij immers altijd geholpen. En al zouden de antwoorden op al mijn vragen door het fietsen niet worden beantwoord, ik was in elk geval zo uitgeput, dat ik in elk geval een goede nachtrust zou hebben.

En dat is ook wat waard.