zondag 12 oktober 2014

Ka graaft een kuil


In plaats van rustig een boek te lezen,
sta ik te scheppen als een zot in de speeltuin. 

Ik heb nog maar net mijn ogen open als mijn boenders de hamvraag van de dag stellen: “Wat gaan we doen vandaag?” Geen idee. Eerst ga ik lekker twee uur sporten, een bammetje eten en daarna zien we wel. Daar nemen zowel mijn oudste als mijn jongste geen genoegen mee. “We kunnen naar de grote speeltuin gaan?”, opper ik. Mijn oudste schudt zijn hoofd. “En dan ga jij zeker die container langs de weg weer leeg trekken?” Ik grijns. En denk aan vorige week. Toen we naar de grote speeltuin gingen en ik hard op mijn rem trapte toen ik voor het huis op een chique laan een container zag staan. Vol verse en prachtige afgedankte spullen. Een tennisracket, een glazen vaas met zilveren voet, een vogelvoederbak en veel meer. Ik stapelde alles op in de achterbak. Geen idee of mannen van 5 en 7 zich al schamen voor hun moeder, maar ik kan me voorstellen dat dit zo’n moment zou kunnen zijn.

Niet naar de grote speeltuin. Dan naar de speeltuin om de hoek? Mijn mannen veren op en juichen. Voor mij wel zo rustig. Na het sporten gaan we. “De laatste keer dat ie op zondag open is, mevrouwtje”, knipoogt de immer vriendelijke vrijwilliger. Ik besluit extra te genieten. Zoek een bankje in de zon, pak mijn boek uit mijn tas. Mijn boenders hoor ik joelen.

Mijn jongste heeft al snel vriendjes gespot, een tweeling uit zijn klas. Wat een perfecte middag. Iedereen blij. Toch? Nee natuurlijk niet.

Mijn oudste trekt met een verhit hoofd aan mijn arm. Een van de tweeling, ‘geen idee welke mam, want ik houd ze nooit uit elkaar’, heeft de rode linker Crocs van mijn kleinste begraven. En nu kunnen ze m niet meer vinden. Dat lijkt mij sterk. Het zijn dan wel geen padvinders, maar een Crocs uit het zand vissen moet toch ook zonder dubbele knoop-diploma te doen zijn. Ik haal mijn schouders op, lees verder. Niet veel later staat mijn kleinste naast me te hyperen. Ik stuur m terug en zeg hem dat ie moet graven. Er zit tenslotte een kwart Duitse genen in die twee boenders.

Mijn kleinste schept alsof zijn leven ervan af hangt.
De tweeling heeft de speeltuin verlaten, ik breng mijn theekopje terug en roep mijn boenders. De kleinste graaft met een geel strandschepje, mijn oudste geeft aanwijzingen. Ik zie de ontreddering. Ik denk: dat los ik wel even op. Maar ik kan die schoen ook niet vinden. Ik loop naar die immer vriendelijke vrijwilliger en vraag hem een schep. Als een zot sta ik te graven. Inmiddels heb ik een formaat van een massagraf gegraven, maar geen Crocs te bekennen. Ik word nijdig. Hoe kan dat nou? Driftig schep ik door. Bijna wil ik het opgeven, maar als ik het trillipje van mijn kleinste zie, besluit ik nog op één plek te scheppen. Mijn hart maakt een sprongetje als ik het rode hielbandje zie. Mijn oudste juicht, mijn kleinste pinkt een traantje weg en de immer vrijwilliger is achter me gaan staan. “Zorgt u er wel voor dat het gat ook weer netjes dicht wordt geschept.”

Ja! Daar is de Crocs!



Terwijl mijn boenders lamlendig over de zitting van de schommel hangen, de laatste bezoekers de speeltuin hebben verlaten, het inmiddels al donker wordt, sta ik zwaar geïrriteerd een gat dicht te scheppen. “Zo zie je maar mam, op zo’n laatste dag gebeurt altijd wat speciaals”, houdt mijn oudste de moed erin. Als ik op mijn fiets stap, weet ik dat het morgen een zware dag wordt wat spierpijn betreft. Op het programma staat dan het zwembad. Kan nooit veel erger worden dan het opduiken van een Crocs. Hoe moeilijk kan het zijn?