zondag 10 augustus 2014

Ka gaat op reis

Met een rood hoofd vraagt De Man of ik zijn Speedo heb gezien. Zijn Speedo? Dat kleine zwarte zwembroekje? Al had ik m gezien, dan zou ik zwijgen. Denk ik. De tweede vraag. Of ik zijn weekendtas heb gezien. Nee. Echt niet? Neehee. Het is maandagochtend. Over een uur vertrekken we. Naar de Ardennen. En ik moet nog zoveel doen. Ik heb geen tijd om een Speedo en een weekendtas te zoeken. Want ik moet zorgen dat ons huis netjes achterblijft. Dat de wc fris ruikt. Dat de prullenbakken leeg zijn. Dat er een stofzuiger doorheen is gejast. Ook moet ik broodjes smeren voor onder weg. Want om nou bij een tankstation een picanto en een kleffe sandwich naar binnen te stampen, zie ik niet zitten. Ook zet ik een pot koffie. Doe ik in de thermoskan. Lekker voor onderweg. Oh god, de eieren. Ik moet nog zes eieren koken. Heel lekker voor onderweg. Dus nee, ik heb geen tijd om een Speedo en een weekendtas te zoeken.

De Man is gespannen. Of we alles hebben. Of we alles hebben weet ik niet. Wel hebben we veel. We zijn de hoek van onze straat om. Ach. Ik vergeet de staafmixer. Voor mijn groene smoothies. Niet erg genoeg om terug te rijden. Ah nee he, verzucht ik als we lang en breed op de snelweg rijden. “We hebben de Yatzee thuis laten liggen.” Dat is echt erg. Had me er zo op verheugd De Man in te maken. Nou ja. Dat verkopen ze vast in de Carrefour. Oh wat verheug ik me op de Carrefour. Zo’n enorme supermarkt. Ik word daar zo gelukkig van. Al die paden met stellingen vol levensmiddelen. Twintig verschillende soorten zout. Fantastisch.

Die boenders houden de moed er wel in. Geen punt.

Normaal sukkelt mijn kleinste altijd heel snel in slaap als we in de auto zitten. Waarom nu niet? Waarom heeft ie juist nu, nu we een uur of vier moeten rijden naar onze vakantiebestemming bedacht om wakker te blijven en zijn broer te sarren? Als we op de rondweg van Antwerpen cruisen, wordt het tamelijk irritant dat gesar. De Man knijpt harder in zijn stuur. Ik prop gewoon nog wat suiker en E-nummers in die olijke twee. Dat helpt. Worden ze sloom van. Ik krijg last van rusteloze benen omdat mijn voeten in een heel onnatuurlijke stand staan door de tas vol voedsel, mijn handtas en een thermoskan koffie. En dan nog maat 41 er tussen. De Man is toe aan een bak koffie en ik aan wat beweging. We stoppen bij een parkeerplaats. Vrolijk dartelt mijn oudste richting een picknicktafel. Al snel holt ie terug. “Gadverdamme, het stinkt daar”, knijpt hij zijn neus dicht. Ik kijk om me heen. Het is ranzig hier. Rondom de uitpuilende vuilnisbakken liggen zakken vol vuil. Hier ga ik geen bammetje eten. Wel moet ik plassen en mijn boenders ook. Ik neem ze mee de bosjes in. Zak in een strakke squat en water er vrolijk en hard op los. Mijn boenders rollen om van het lachen. “Blijf staan, straks val je in een drol”, wapper ik nerveus met mijn hand terwijl ik alle zeilen bijzet om niet op mijn schoenen te plassen.
Prima vakantieonderkomen. 
Alle parkeerplaatsen die na die rampplek waar wij stopten opdoemen, zijn zo veel beter. Hoe is het mogelijk, vragen we ons koortsachtig af. We kachelen op ons vakantiedoel af. De besproken plek op de camping is prachtig. Daar kunnen wij prima twee wekenlang staan. Alsof ie nooit anders heeft gedaan, vouwt De Man de tent uit de vouwwagen. Mijn bijdrage bestaat uit het vasthouden van een stang. Met grote zweetplekken in zijn T–shirt zwermt hij rondom de klapkar en trefzeker spant hij lijnen, slaat haringen in de grond. Mij dirigeert ie naar de kampwinkel voor bier. IJskoud bier. Logisch. Ik hobbel naar de kampwinkel en zie het bordje gesloten. Wat‼ Op hoge poten been ik naar de receptie. Gelukkig is het een Nederlandse enclave in de Ardennen, deze camping, dus ik kan verhaal halen in mijn eigen taal. “Een nationale feestdag?”, herhaal ik dom, “wat valt er dan te vieren?” Het jonge meisje haalt haar schouders op. “De Belgen vieren dat ze van de Nederlanders af zijn, heb ik me laten vertellen. Maar het kan ook zijn dat het niet waar is hoor. Dat ze me maar iets op de mouw hebben gespeld.” Ik ben met stomheid geslagen. Ik weet het zeker: de toon van de vakantie is gezet. Nu al.