Ik speurde op het internet naar vrijwilligerswerk en
belandde in de vacaturebank. De leukste banen kwamen voorbij. Het stemde mij
vrolijk, die vacaturebank. Ik pikte er eentje uit. Een PR-medewerkster in een
museum. Ik vulde het formulier in en het duurde niet lang of ik werd gebeld. Of
ik langs kon komen. Maar natuurlijk. Ik fietste als een malle naar het museum,
dat door mijn boenders steevast het Stenenmuseum wordt genoemd. Daar ik niet
zoveel met spullen van weleer heb, was ik er zelf nog nooit geweest. De
gemiddelde leeftijd van de vrijwilligers aldaar lag net effe hoger dan mijn
leeftijd, maar een frisse wind kan enorm aangenaam zijn, zo dacht ik
optimistisch.
Al snel had ik in de gaten dat mijn ADHD-manier van praten zorgde
voor samengeknepen billen bij de twee vrijwilligers die de ‘intake’ deden. Ik
stuiterde dat social media het helemaal was, ook voor het museum en dat
Facebook van levensbelang was en dat ik, Ka, ervoor kon zorgen dat het museum
gezien werd. Naarstig zochten de intakevrijwilligers naar een boterhamzakje om
in het blazen. Tevreden leunde ik, met mijn armen over elkaar, naar achter. Zo.
Ik had mijn punt gemaakt.
De intakevrijwilligers keken elkaar aan. Wat moesten ze in
godsnaam met mij aan, leken ze te denken. Ik haalde adem en zei dat we het ook
best rustig aan konden doen hoor. Dat ik dat heus best wel kon. Zichtbaar
opgelucht keken de intakevrijwilligers mij aan. Ze ‘zouden mij bespreken’ in de
vergadering.
![]() |
"U hoort nog van ons." |
Ik grijnsde op de weg terug. Zo langzaam mogelijk fietste ik
naar huis, zodat ik vast kon wennen aan een wat lager tempo waardoor ik
uitstekend in de groep zou passen. Want daarvan was ik overtuigd.