maandag 9 februari 2015

Ka maakt een wandeling door de Jordaan

Na de dood van Johnny Jordaan in 1989 werd geld ingezameld voor dit standbeeld.

Het is algemeen bekend dat ik niet zo’n wandelaar ben. Toch maak ik uitzonderingen voor sommige blokjes om. Zo vind ik het prima om als ik een vol hoofd heb, een wandeling langs het strand te maken. Let wel: dat strand moet grenzen aan een middelgrote badplaats zodat er wel koffietenten in de buurt zijn. Ook vind ik het geen enkel probleem een wandeling te maken door een stad. Koffietenten te over en bovendien: een hoop te zien.

De wandeling ‘De twee walletjes tour’ in Amsterdam, die ik onlangs met mijn vader maakte, was hilarisch leuk. Bij het verzamelpunt, Beurs van Berlage, werd het mij al pijnlijk duidelijk dat ik geen echte wandelaar ben. Om me heen zag ik vooral grijs haar, schutkleuren en stevige stappers. Stond ik daar met mijn geverfde haar, oranje broek en groene Palladiums. Mijn hart maakte een sprongetje toen we werden ingedeeld in de groep van Ben en Hugo. Ben en Hugo maakten van hun hart geen moordkuil, schreeuwden over het Beursplein dat ze een setje waren, dat ze geen haast hadden, dat ze uitkeken naar het kroegbezoek en dat ze er een gezellige wandeling van gingen maken. Ik wreef in mijn handen. Ik zat de middag gebakken, zover was duidelijk. 

Ik gaf mijn vader een arm, en daar gingen we. Op naar de Jordaan. Daar keken we eerst eens even rond. De groep in schutkleuren gestoken grijze bollen, was een gezellige. Ben en Huug hadden het naar hun zin, dat zag je zo. “Schat, hebben we ze allemaal nog?”, schreeuwde Huug over vijfentwintig hoofden heen naar Ben. Ben stak zijn duim op. “We mogen drie procent kwijtraken. Nou ja, dan hebben we een goeie dag”, gierde Huug. Onderweg vertelde het koppel interessante wetenswaardigheden. Ze wezen de groep op muurtegels, op bouwstijlen en andere leuke Amsterdamse zaken. Na dik anderhalf uur streken we neer in café Rooie Nelis, een onvervalst ouderwetse kroeg met Perzische tapijtjes op de tafels.

Jose, Grijze Gerrit en Huug in café Rooie Nelis.
Eigenaresse Sien (dik in de tachtig) was er niet, maar haar wederhelft Grijze Gerrit wel. Grijze Gerrit had vroeger de bijnaam Zwarte Gerrit. Maar die sloeg, nu Gerrit ook dik in de tachtig was, nergens meer op. “Nou ja”, schaterde Grijze Gerrit, “van onderen, daarzo, u weet wel, is het nog helemaal op kleur.” Uit de speakers knalde het liedje “Een pikketanusie gaat er altijd innnnn!”. Grijze Gerrit zong mee. “Ja mensen, de pik van annusie gaat er altijd in.” De bardame Jose vertelde dat Danny de Munck en Gerard Joling regelmatig een biertje kwamen halen. En dat prinses Beatrix al vier keer was geweest. Voor de rest werd de kroeg vooral bevolkt door buurtbewoners. Hard en vals zong Jose het Nederlandse levenslied weer mee.


Opgewarmd verlieten we Rooie Nelis. Op naar de warme buurt, de wallen. Natuurlijk stonden we stil voor het oude politiegebouw op de Warmoesstraat. Daar waar De Cock in zijn serie Baantjer naar buiten keek. Vervolgens liep de groep naar het huis van Ben en Huug. Midden in de hoerenbuurt. Vrolijk zwaaiden de twee gidsen naar hun schaars geklede buurmeisjes. Lieten zien waar ze woonden (‘wees welkom als u in de buurt bent’) en tenslotte mochten we even de meisjescarrousel in. De meisjescarrousel, zo leerden we, was een warm gebouw, vol ramen die op drukke dagen vol meisjes van plezier staan. Nu waren slechts twee dames aan het werk.

Het had wat treurigs; die grijze bollen gehuld in schutkleuren in het broeierige gebouw. We namen hartstochtelijk afscheid van Ben en Huug en beloofden als we in de buurt waren, koffie bij ze te drinken. Mijn vader en ik keken elkaar op de terugweg naar de trein aan en wisten dat koffie bij Ben en Huug er waarschijnlijk nooit van zou komen. Het was goed zo.