Na de dood van Johnny Jordaan in 1989 werd geld ingezameld voor dit standbeeld. |
Het is algemeen bekend dat ik niet zo’n wandelaar ben. Toch
maak ik uitzonderingen voor sommige blokjes om. Zo vind ik het prima om als ik
een vol hoofd heb, een wandeling langs het strand te maken. Let wel: dat strand
moet grenzen aan een middelgrote badplaats zodat er wel koffietenten in de
buurt zijn. Ook vind ik het geen enkel probleem een wandeling te maken door een
stad. Koffietenten te over en bovendien: een hoop te zien.
De wandeling ‘De twee walletjes tour’ in Amsterdam, die ik onlangs
met mijn vader maakte, was hilarisch leuk. Bij het verzamelpunt, Beurs van
Berlage, werd het mij al pijnlijk duidelijk dat ik geen echte wandelaar ben. Om
me heen zag ik vooral grijs haar, schutkleuren en stevige stappers. Stond ik daar
met mijn geverfde haar, oranje broek en groene Palladiums. Mijn hart maakte een
sprongetje toen we werden ingedeeld in de groep van Ben en Hugo. Ben en Hugo
maakten van hun hart geen moordkuil, schreeuwden over het Beursplein dat ze een
setje waren, dat ze geen haast hadden, dat ze uitkeken naar het kroegbezoek en
dat ze er een gezellige wandeling van gingen maken. Ik wreef in mijn handen. Ik
zat de middag gebakken, zover was duidelijk.
Ik gaf mijn vader een arm, en daar gingen we. Op naar de
Jordaan. Daar keken we eerst eens even rond. De groep in schutkleuren gestoken
grijze bollen, was een gezellige. Ben en Huug hadden het naar hun zin, dat zag
je zo. “Schat, hebben we ze allemaal nog?”, schreeuwde Huug over vijfentwintig
hoofden heen naar Ben. Ben stak zijn duim op. “We mogen drie procent
kwijtraken. Nou ja, dan hebben we een goeie dag”, gierde Huug. Onderweg
vertelde het koppel interessante wetenswaardigheden. Ze wezen de groep op
muurtegels, op bouwstijlen en andere leuke Amsterdamse zaken. Na dik anderhalf
uur streken we neer in café Rooie Nelis, een onvervalst ouderwetse kroeg met
Perzische tapijtjes op de tafels.
Jose, Grijze Gerrit en Huug in café Rooie Nelis. |
Opgewarmd verlieten we Rooie Nelis. Op naar de warme buurt,
de wallen. Natuurlijk stonden we stil voor het oude politiegebouw op de
Warmoesstraat. Daar waar De Cock in zijn serie Baantjer naar buiten keek.
Vervolgens liep de groep naar het huis van Ben en Huug. Midden in de
hoerenbuurt. Vrolijk zwaaiden de twee gidsen naar hun schaars geklede buurmeisjes.
Lieten zien waar ze woonden (‘wees welkom als u in de buurt bent’) en tenslotte
mochten we even de meisjescarrousel in. De meisjescarrousel, zo leerden we, was een warm gebouw, vol
ramen die op drukke dagen vol meisjes van plezier staan. Nu waren slechts twee
dames aan het werk.
Het had wat treurigs; die grijze bollen gehuld in
schutkleuren in het broeierige gebouw. We namen hartstochtelijk afscheid van
Ben en Huug en beloofden als we in de buurt waren, koffie bij ze te drinken.
Mijn vader en ik keken elkaar op de terugweg naar de trein aan en wisten dat koffie bij Ben en Huug er waarschijnlijk nooit van zou komen. Het was goed zo.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten