Hee. Kijk, daar in het hoekje zit een klein spinnetje.
Sebastiaan. Mijn ogen schieten van links naar rechts. Als ik recht omhoog kijk,
wordt mijn blik opgezogen door een groot schilderij. Kleurrijke vormen. Het
lijkt nergens op, maar ik zie er van alles in. Vooral het heldere groen stelt
me gerust.
Het kunstwerk doet me denken aan mijn enorme blunder van
jaren terug. In de wachtkamer van mijn tandarts hingen drie schilderijen.
Donker van kleur, somber zelfs. Aangezien ik al nooit in feeststemming ben als
ik mij bevind in de wachtkamer van de tandarts, werd ik behoorlijk nerveus van
de kunstwerkjes. En als ik daar nerveus van werd, dan moesten er toch meer
patiënten zijn die er last van hadden. Ik besloot mijn nek uit te steken. Ik
offerde me wel weer op. Ik meldde mijn tandarts dat ik niet vrolijk werd van de
schilderijen die hij boven de harde stoeltjes had opgehangen. “Sterker: ik word
er depressief van”, zo voegde ik er dreigend aan toe. De tandarts keek me
vorsend aan, draaide zich om, lachte demonisch en zei: “ik zal het doorgeven
aan mijn vrouw. Zij heeft ze geschilderd. Neem plaats”, wees hij op de stoel. Daar
zat ik dan. Overgeleverd aan de boor en grillen van mijn tandarts. “Als ik m
nou maar niet boos heb gemaakt”, schoot door me heen. Vijftien jaar later kom
ik nog steeds bij de tandarts en kunnen we het nog steeds met elkaar vinden.
De spuit wordt in mijn mond gezet en tergend langzaam
leeggespoten. Mijn handen heb ik in elkaar gevouwen en liggen op mijn buik.
Alsof ik opgebaard lig. Zo voelt het ook. Juiste make-up, Palladiums,
spijkerbroek, check… ja hoor, helemaal zoals ze was. Mevrouw van Leeuwen kan de
verbrandingsoven in. Maar nou dwaal ik af. Ik had me voorgenomen dat ik,
terwijl mijn tandarts mijn kies vakkundig voorbereid voor een kroon, een huis
zou gaan inrichten. In mijn hoofd. Veel verder dan de hal kom ik niet. Telkens
word ik afgeleid. Dan moet ik mijn mond weer open doen, dan weer dicht.
Terwijl ik een schep vol klei in mijn mond heb, en drie
minuten moet wachten totdat het hard is, surft mijn tandarts naar www.buienradar.nl.
“Even kijken wat voor een weer het wordt. Ah, vannacht -2. Lijkt koud maar is
heel normaal voor de tijd van het jaar”, deelt hij mee. Zaterdag 18 graden.
Kijk dat zijn berichten, denk ik opgewekt. De klem vol klei wordt uit mijn mond
geklakt. Ik voel of mijn mondhoeken niet zijn uitgescheurd. Terwijl het
fanatieke boortje ronddraait in mijn mond, snijdt mijn tandarts het leed in
Oekraïne aan. Zonder dat ik het wil, trek ik mijn wenkbrauwen hoog op. Ik zie
verwarring bij mijn tandarts. Ik focus me weer op het huis in mijn hoofd dat ik
moet inrichten. Neem ik een parketvloer of tapijt? Hoogpolig? De knoop kan ik
niet doorhakken. Ik moet op een watje bijten met spul dat het bloeden van mijn
kies moet stelpen. God nee he, maak ik een grapje over opgebaard liggen in de
tandarts stoel, ben ik ineens akelig dichtbij dat scenario. Terwijl ik dood lig
te bloeden in de stoel, loopt mijn tandarts weg. Zodat ik rustig kan sterven,
zo houd ik mezelf voor. Niet veel later komt hij weer binnen met een kop
dampende koffie. Vrolijk zet hij zijn werkzaamheden in mijn mond voort. Ik houd
me kranig na de bijna-dood-ervaring. Na zo’n drie kwartier verlaat ik de
praktijk met in mijn mond een noodkroon. Een balletje uit de automaat krijg ik
niet. Hoef ik ook niet. Toen ik mijn kleinste vanochtend vertelde dat ik naar
de tandarts moest, vroeg hij of ik dan ook een balletje kreeg. Ik schudde mijn
hoofd. Mijn kleinste hield zijn hoofd schuin, keek me aan en zei: “Oke, mama,
als ik volgende keer weer bij de tandarts ben, dan mag jij mijn balletje
hebben.” Een noodkroon zo vlak voor Koningsdag en een balletje in het
vooruitzicht. Ik ben een gelukkig mens.
.JPG) |
Met een scheve mond van de verdoving, maar gelukkig. |